Opgravingsseizoen 2015

Dit jaar vond het eerste opgravingsseizoen in de Grote Tempel van Berenike plaats. De resultaten waren boven alle verwachtingen en hebben onze kennis van dit monument aanzienlijk vergroot. Het huidige onderzoek in het kader van het Berenike Project startte in januari 2015, na een eerste testseizoen in 2011, rond de tempel gestart. Onder een dunne laag windblown zand kwamen in put BE15-111 al snel de sporen van een opgraving in de 19e eeuw, zeer waarschijnlijk die van Purdy in 1873, tevoorschijn.

Sporen van de opgravingen in de 19e eeuw. Foto: S.E. Sidebotham

Een laag stenen was op een afstand van ongeveer een meter van het front van de tempel opgestapeld. Bij het uitgraven van de ruimte hebben de opgravers blijkbaar een looppad langs de rand van de put vrijgelaten. In de bovenste lagen werden zowel in BE-111 als BE-112 objecten geassocieerd met de vroege opgravingen aangetroffen. Het opgravingsteam van Purdy is in 1873 zo vriendelijk geweest om, ongetwijfeld onbedoeld maar geheel in stijl van de 19e eeuwse archeologie, de ingrepen in de stratigrafie te markeren met artefacten uit de eigen tijd. In de dump voor de tempel en van het toenmalig oppervlak vonden we enkele koperen knopen, een fragment porcelein en een hals van een fles met kurk.

De hal

 Bij het verwijderen van het dikke zandpakket dat zich na de opgraving in 1873 in de zogenaamde Courtyard (put BE15-112) had opgehoopt, kwam een niet geheel onverwachte grote vondst aan het licht. Tegen de zuidmuur van de zaal bleek een massief blok steen te liggen, precies zoals aangegeven op de plattegrond van Purdy.

Iets dieper verscheen een laag steenblokken, en een scherp afgetekende zoutlaag op de stenen liet duidelijk het niveau zien waarop de expeditie van Purdy de opgraving staakte. Dit betekent dat deze ruimte nooit volledig is opgegraven, en onder dit puin de lagen nog onverstoord zijn door de eerdere opgravingen. De puinlaag is mede het resultaat van het instorten van het dak van deze zaal. Het grote blok tegen de zuidmuur moet een onderdeel van de dakconstructie zijn geweest. In de puinlaag bevonden zich fragmenten van tenminste nog twee blokken van vergelijkbare omvang. Bovendien werd tussen het puin een deel van een sterrenplafond, een element kenmerkend voor een Egyptische tempel, aangetroffen.

Overzicht van de hal aan het einde van het seizoen. Foto: S.E. Sidebotham.

Het dak van de overige kamers en zalen was nog grotendeels aanwezig in het begin van de 19e eeuw. Waarom juist het dak van de hal is ingestort kan mogelijk verklaard worden aan de hand van het soort constructie van deze zaal.

Het beschadigde dakblok, met een lengte van 3.15  meter en met een geschat gewicht van ruim drie ton moet oorspronkelijk meer dan 4.5 meter lang geweest zijn. Hoewel dit verreweg het grootste steenblok is ooit in Berenike gevonden, is het als onderdeel van een dakconstructie niet ongebruikelijk. In veel Egyptische tempels uit de Ptolemaische en Romeinse tijd zijn dakoverspanningen van ruim vier, en soms zelfs vijf meter niet ongewoon. Zelfs de kleine kapel van Dendur, nu in het Metropolitan Museum of Art in New York, heeft dakplaten met een lengte van ruim vier meter.

Mogelijk moeten we de oorzaak zoeken in het bouwmateriaal van de tempelmuren. Een deel van de gebruikte steen in de muren verandert na langere blootstelling aan de lucht en het zout van de nabije Rode Zee in een poederige massa. Uit het archeologisch materiaal op de gehele site, of eigenlijk het ontbreken daarvan,  is af te leiden dat Berenike vanaf de derde eeuw tot in de vroege 4e eeuw grotendeels verlaten moet zijn geweest. In die periode was er weinig tot geen onderhoud aan de tempel, waardoor de pleisterlagen op de muren geleidelijk konden verweren en de steen werd blootgesteld aan de lucht. Vooral de hoge constructie van de hal, die boven de omringende muren en gebouwen zal hebben uitgestoken, zal hierbij zijn aangetast.

Hoewel dit seizoen het vloerniveau nog niet was bereikt leek de puinlaag op een laag zand te rusten. Dit is de duidelijkste aanwijzing dat de instorting tijdens een periode van leegstand van de tempel heeft plaatsgevonden. Na het instorten van het dak lijkt geen poging te zijn ondernomen om het puin te ruimen. Na enige tijd werd op het puin in de doorgang een lage muur gebouwd, mogelijk om de ingang te verkleinen of om het zand buiten te houden. Aardewerk dat in de lagen direct achter deze muur werd gevonden, is uit de laat 5e eeuw n.Chr.

De muur die op het puin werd gebouwd is een duidelijk teken dat het gebouw weer in gebruik werd genomen. Waar de beschadigde tempel precies voor gebruikt werd in de late bewoningsfase van Berenike is nog niet bekend, maar dat het nog altijd als heiligdom fungeerde blijkt wel uit de vondst van dertig kleine cowrieschelpen. Deze schelpen lagen in de vulling direct op de  vernieuwde toegang. Vergelijkbare groepen cowrieschelpen zijn in voorgaande seizoenen in of vlakbij de ingang van andere tempels en schrijnen van het laat Romeinse Berenike opgegraven. Maar uiteindelijk verloor de tempel zijn functie als heiligdom, en werden huizen met muren van koraalblokken op het resterende dak van de tempel gebouwd.

Figuur van een godin op de rechter deurpost.

 De façade

De ingang van de tempel is behoorlijk beschadigd bij het instorten van het dak en aangetast door verwering, maar dicht bij het vloerniveau bleken nog delen van reliëfs aanwezig. Aan de zuidkant van de deur is een gedeelte van een koningsfiguur te zien. De koning maakte deel uit van een scene met een of twee goden. Aan de overzijde is een godenfiguur van een dergelijke scene bewaard gebleven. Hier is een nog grotendeels intacte Isis of Hathor te zien. Een band papyrus- en lotusbloemen is teruggevonden op zuidkant van de façade. Er zijn op het front van de tempel verder geen sporen van deze decoratie aangetroffen, het lijkt er dan ook op dat zowel de decoratie van de façade als van de zaal grotendeels onvoltooid is gebleven. Wel moeten gedeelten van vloeren en muren bekleed zijn geweest met platen van meer kostbare steen. Grote fragmenten van deze dunne platen van glad geslepen calciet werden gevonden rond de ingang. Ook platte stukken glas bekleed met een zeer dunne laag goud, mogelijk inlegwerk in hout of steen, kunnen onderdeel van de decoratie zijn geweest.

 De voorhof

Voor de tempel bleek zich direct naast de ingang een monumentaal inscriptieblok te bevinden. Dit grote steenblok bevond zich nog op zijn oorspronkelijke plaats, op nog geen twintig centimeter afstand van de façade. Een vergelijkbaar monument werd bij de noordmuur van de binnenhof gevonden. Fragmenten van tenminste nog één vergelijkbaar monument met inscriptie werden gevonden in het puin in de hof. Deze inscripties vertellen ons meer over de tempel en enkele bewoners van Berenike. Het monument naast de ingang is tijdens het negende regeringsjaar van keizer Claudius (49 n.Chr.) in opdracht van een administratief schrijver vervaardigd. De schrijver Eirenaios, zoon van Harpocration, droeg het monument op aan “Isis van Berenike”. Ongetwijfeld was Isis een van de voornaamste goden van deze tempel en mogelijk zelfs de hoofdgodin. De grote inscriptie tegen de noordmuur van de voorhof is gemaakt in opdracht van Gaius Julius Eucharistos ter ere van Gaius Julius Faustinus. Opmerkelijk aan deze inscriptie uit het vijftiende regeringsjaar van keizer Trajanus (112/113 n.Chr.) is de vermelding van de functie van de opdrachtgever: “schrijver van het pakhuis van aromatische stoffen”.